Ontwikkelingstaken

  • deelnemen aan groepen
  • schools leren
  • vriendschappen uitbouwen
  • zelfwaardering ontwikkelen
  • verantwoordelijkheden of een rol opnemen, iemand zijn

Kenmerkend gedrag

  • Stelt minder af- en aanhankelijk gedrag. Toont meer zelfstandig gedrag.
  • Is gewetensvoller.
  • Het is nog steeds normaal dat hij twintig tot veertig procent van de verzoeken van zorgfiguren niet gehoorzaamt. Bij elfjarige jongens loopt dit zelfs op naar vijftig procent.

Sociaal-emotioneel functioneren

  • De zelfbewuste emoties, fierheid en schuld vallen nu onder de persoonlijke verantwoordelijkheid. Fierheid volgt op een nieuwe realisatie en schuld op een overtreding, ook als er geen volwassene aanwezig is. Fierheid motiveert om nieuwe uitdagingen aan te gaan, terwijl schuld prikkelt om zichzelf te verbeteren.
  • De vaardigheid tot sociaal perspectief nemen neemt toe. Het lagereschoolkind begrijpt stilaan dat mensen verschillende perspectieven kunnen hebben, omdat ze toegang hebben tot andere informatie. Hij leert in andermans schoenen te staan en te reflecteren over hoe een ander zijn eigen gedachten, gevoelens en gedrag zou kunnen bekijken.
  • Het emotiebegrip neemt toe en hij leert verschillende emoties scherp onderscheiden. Rond de leeftijd van acht jaar begrijpt hij dat er meer emoties tegelijk aanwezig kunnen zijn. Hij leert de betekenis van tegenstrijdige signalen (van bijvoorbeeld mimiek en situatie) en komt tot het besef dat mensen niet altijd hun ware gevoelens tonen. Ook de empathie verfijnt.
  • Hij reguleert eigen emoties en gedrag meer intern, vanuit introspectie en reflectie.
  • Kan zelf denken over wat goed en fout was en begrijpt ook de sociale regels en de opbouw van een conflict.
  • Leert geleidelijk aan om conflicten effectiever op te lossen en leert daarbij gebruik te maken van overreding en compromis.
  • Emotionele reacties zoals wenen en agressief gedrag nemen af ten voordele van verbale uitingen.
  • Het zelfbeeld verfijnt en verrijkt.
  • Het zelfwaardegevoel daalt in het begin van de lagereschooltijd, wanneer het kind zichzelf op uiteenlopende terreinen gaat evalueren. Halfweg de lagere school stijgt de zelfwaarde bij de meerderheid opnieuw.
  • Delen, elkaar helpen en ander pro-sociaal gedrag nemen toe.
  • De leeftijdsgroep wint aan belang. Hij verlangt meer en meer om bij een groep te horen. Hij sluit vriendschappen en gaat meer in groepen van gelijkgestemden functioneren met eigen waarden en normen en met leiders en volgers. Rivaliseren met anderen komt voor.
  • Binnen vriendschappen leren kinderen kritiek verdragen en twisten oplossen. Aanvaarding door leeftijdgenoten bepalen nu de gedrags- en emotionele ontwikkeling. Wie verworpen wordt, om welke reden dan ook, loopt een ernstig ontwikkelingsrisico.

Agressieregulatie

  • Een lagereschoolkind controleert zijn agressie al veel beter en kan het (uitgesteld) onder woorden brengen. Fysieke agressie neemt af. Als het toch voorkomt is het eerder gericht naar materiaal dan naar personen. Verbaal en relationeel agressief gedrag (pesten) blijft in de groep van leeftijdsgenoten aanwezig.
  • Agressief gedrag komt nog voor bij hoge frustratie, angst voor gezichtsverlies, teleurstelling, gevoel van bedreiging of gevoel van benadeling.
  • De geuite agressie is gecontroleerd van aard en wordt vaak ingezet om iets te verwerven (doelgericht). Ze voelen hierbij goed aan waar de ander gevoelig voor is.
  • Woedeaanvallen komen nog wel eens voor. Bij sommige kinderen zijn die nog heel heftig. Meestal ontstaan ze vanuit onmacht. Ze hebben achteraf vaak spijt van wat ze gedaan of gezegd hebben. Woedeaanvallen van kinderen op deze leeftijd zijn veel heftiger dan die van peuters of kleuters. Het is ingrijpend voor jou als volwassenen, maar ook voor het kind zelf. Daarom is het belangrijk voor het kind en voor de omgeving om te leren omgaan met deze woedeaanvallen.

Morele ontwikkeling

  • Het internaliseren van waarden en normen kent nu een piek. Het kind bouwt zijn eigen innerlijk waarden- en normensysteem, verder uit. Men spreekt hier van een geïnternaliseerd geweten.
  • Kan zich empathisch verplaatsen in de ander.
  • Kent de sociale regels.
  • Kent spijt, schuld en schaamte.
  • Instaan tot introspectie en reflectie.

Begeleiding(svraag)

Het kind vraagt in deze fase vooral: "Waar hoor ik bij?".

  • Stimuleer zelfstandigheid, verantwoordelijkheid en zelfvertrouwen. Geef positieve feedback.
  • Toon emotionele betrokken­heid.
  • Begeleid en ondersteun op afstand.
  • Geef instructies.
  • Stel duidelijk grenzen.
  • Stimuleer reflectie en geef inzicht.

Zie ongehoorzaamheid als een bron van informatie in plaats van het onmiddellijk de kop in te drukken. Vaak is ongehoorzaamheid een uiting van gebrekkige mogelijkheden om vrijwillig te functioneren. Het kind voelt zich (van buitenaf of van binnen uit) onder druk gezet om iets te doen en de ongehoorzaamheid is een compensatiestrategie om met die druk om te gaan. Ga na welke behoeften precies gefrustreerd worden en hoe je hiermee in de toekomst rekening kan houden.

Wat als dit ontwikkelingsniveau pas op latere leeftijd bereikt wordt?

Ook bij jongeren of volwassenen die zich in deze fase bevinden, vindt er een verdieping plaats van wat in de vorige fases al beginnend aanwezig was: geïnternaliseerd geweten, empathie, de mogelijkheid te reflecteren over eigen gedrag en emoties, een realistischer zelfbeeld, een sterkere gerichtheid op de buitenwereld.

Een belangrijke ontwikkelingstaak is zelfvertrouwen ontwikkelen en verantwoordelijkheid leren nemen. Ze gaan actief op zoek naar het antwoord op de vraag ‘Waar hoor ik bij?’.

Agressief gedrag is over het algemeen al gecontroleerd. Dat betekent dat men frustraties meestal verbaal uit. Als er sprake is van agressief gedrag, zal dit veelal gaan om bewust gebruik, om iets te verwerven en gericht zijn tegen bepaalde personen. Agressief gedrag wordt uitgelokt door boosheid, sociale angst en door een gevoel van bedreiging of benadeling. Een terugblik op voorbije conflicten, frustraties is zinvol als leermoment voor later. Een duidelijke grens en in een aantal situaties ook een consequentie is noodzakelijk.

Eenmaal iemand functioneert op het emotioneel ontwikkelingsniveau van een lagereschoolkind, is echt herstel mogelijk. De persoon kan denken over oorzaak en gevolg in een conflict, over eigen en andermans emoties, over goed en kwaad en is in staat om na te denken op welke manier dit herstel vorm kan krijgen.

De betekenis van ‘probleem’ gedrag kan hier gezien worden als ‘doordacht‘.

  • Leg in je ondersteuning of begeleiding de nadruk op inzicht geven, doen reflecteren en vertrouwen opbouwen.
  • Ondersteun en begeleid steeds meer op een afstand. Zorg voor een terugvalbasis bij onverwachte vragen of problemen.
  • Ervaringen waarbij volwassenen en leeftijdsgenoten hun gezichtspunten uitleggen dragen ten zeerste bij tot de ontwikkeling van de sociale perspectiefneming en doen het egocentrisme verminderen.
  • Leerervaringen en ‘modeling’ dragen sterk bij tot de ontwikkeling van de vaardigheid tot conflictoplossing.
  • Door interactie met volwassenen en leeftijdsgenoten leren ze hoe ze negatieve emoties aanvaardbaar kunnen uiten. Dit blijft echter een proces dat niet stopt na de basisschoolleeftijd. Ook veel volwassenen hebben nog moeite met het uiten van hun emoties.