Wat mag je verwachten van iemand die functioneert op het niveau van 18 tot 36 maanden. En hoe pas je je begeleidingsstijl daarop aan?
Houd in deze fase voor ogen dat een kind van twee jaar nog niet nadenkt over wat hij doet. Hij uit zich meestal lichamelijk omdat hij zijn emoties nog niet (goed) kan verwoorden. Ook kan hij zich nog niet inleven in een ander. Hij begrijpt nog niet dat hij een ander pijn doet of iets doet wat gevaarlijk is.
De peuter krijgt maar duidelijkheid over de grenzen door ze te overschrijden. Daarom blijft begrenzing noodzakelijk. Dat staat op gespannen voet met zijn drang naar autonomie en leidt tot confrontaties. Als de confrontaties tussen de explorerende peuter en de begrenzende opvoeder goed aflopen, groeit hij uit tot een gesocialiseerde kleuter die kan beschikken over zelfcontrole en zelfvertrouwen.
Probleemgedrag kan je in deze fase begrijpen als vechten voor autonomie.
Het kind vraagt in deze fase vooral: "Wat mag ik zelf bepalen?".
Confronteer nog niet te veel met ongewenst gedrag. Daarvoor is een vertrouwensband nodig. Bovendien kan het kind zelf nog geen oplossingen of alternatieven bedenken. Doe dat samen. Hervat de activiteit rustig en op de gewenste manier. Geef gedoseerde verantwoordelijkheid. Benoem kort dat het niet mag en waarom niet: “Niet slaan, dat doet pijn”. Formuleer kort het alternatief: “Ga maar vragen of je het hebben mag.” en voer samen de handeling uit.
Kinderen, jongeren en volwassenen in deze ontwikkelingsfase staan algemeen nog egocentrisch in het leven. Ze kunnen zich meestal nog weinig inleven in en afstemmen op de wensen en noden van de ander. Conflictsituaties draaien vaak rond dit beperkte inlevingsvermogen. De zorgfiguur moet niet enkel het concrete probleem oplossen, maar wordt daarnaast verondersteld om de onplezierige emoties weg te nemen.
Ze willen meer zaken zelfstandig ondernemen zonder de directe nabijheid van jou als zorgfiguur. Ze hebben een grotere behoefte aan autonomie. Wordt deze wens niet gerespecteerd dan ontstaat er frustratie en agressief gedrag. Hier is er de moeilijkheid van zelfoverschatting: ze willen zaken doen die zij nog niet zelf kunnen.
Vanaf deze fase kunnen ze al wel iets doen of zeggen om een conflict af te ronden of te herstellen: sorry zeggen, hand schudden, tekening maken,... Het afronden van het conflict is voor hen op dat moment erg belangrijk. Maar ze kunnen zelf niet denken en praten over de oorzaken en gevolgen van hun eigen agressieve gedrag. Er is in deze ontwikkelingsfase een beperkte leerbaarheid. Een conflict dat ze nu afronden, staat los van wat er vijf minuten later gebeurt.
Leg in de ondersteuning of begeleiding nadruk op ruimte geven aan het ‘eigen ik’ zonder te vervallen in een laisser-faire houding.
Zorg voor positieve en stimulerende feedback en begrenzing.
Probeer agressief gedrag te voorkomen.