De impact van een beperking

De groep van mensen met een beperking is zeer heterogeen. Het kan gaan om autisme of om fysieke, verstandelijke of zintuigelijke beperkingen. Beperkingen kunnen aangeboren zijn of verworven. Ze kunnen bovendien stabiel of progressief zijn.

Ook kan er een combinatie van beperkingen voorkomen.

Uiteraard hangt het type beperking samen met de aard van de impact op de seksuele ontwikkeling.

Als je blind bent, is het moeilijker om het onderscheid tussen jongens en meisjes te leren. Bij autisme is het moeilijk om met relaties te leren omgaan. Als je lijdt aan spastische verlamming is het nodig om ondersteuning te krijgen bij allerlei intieme activiteiten.

Zo heeft elk type beperking zijn eigen weerslag op de ontwikkeling.

Een aantal gevolgen overstijgen echter de specifieke beperkingen en komen bij het overgrote deel van de mensen met een beperking voor.

Er zijn twee soorten gevolgen:

  • Eigen aan de beperking zelf
  • Te wijten aan de aanpak door de context

Eigen aan de beperking zelf: verminderd grensgevoel

De meeste personen met een beperking hebben een verminderd grensgevoel. Dat kan komen doordat ze moeilijker leren, maar ook doordat er vanuit de context onvoldoende grenzen aangeleerd worden.

Verminderd grensgevoel leidt tot een verhoogd risico op slachtofferschap. Wie zijn grenzen niet genoeg voelt en ze niet voldoende kan aangeven, loopt meer risico dat anderen over zijn grens gaan.

Omgekeerd stijgt ook de kans dat de persoon zelf over de grens van anderen gaat. Wie onvoldoende besef heeft van grenzen bij zichzelf, kan zich evenmin verplaatsen in de situatie en de grenzen van iemand anders.

Het is dus zeer belangrijk om te werken aan het grensgevoel van de persoon met een beperking.

Eigen aan de beperking zelf: disharmonisch profiel

Een tweede gevolg bij zowat iedereen met een beperking is het feit dat zij een disharmonisch ontwikkelingsprofiel vertonen.

Ze situeren zich op de verschillende ontwikkelingsdomeinen op verschillende niveaus en hebben op die manier een hoogst individueel ontwikkelingsprofiel. Voor de omgeving is dit vaak moeilijk.

Zij hebben de neiging te veel te verwachten omdat zij een groot kind of zelfs een volwassene voor zich zien. Maar de persoon tegenover hen beschikt niet over alle capaciteiten van zijn leeftijdsgenoten en vraagt om een aanpak die aansluit bij zijn ontwikkelingsniveau.

Vooral het niveau van de verstandelijke en de emotionele ontwikkeling wijkt vaak af van de kalenderleeftijd. Laat die twee terreinen nu net in de seksuele ontwikkeling en vooral voor het leren van grenzen van belang zijn.

Het verstandelijk niveau heeft te maken met het kunnen van dingen. Het emotioneel niveau gaat over het aankunnen van dingen.

  • Een verstandelijke beperkte volwassene wil graag zelfstandig wonen maar heeft het moeilijk met het concreet organiseren van zijn leven (geldbeheer, boodschappen, poetsen, ...).
  • Bovendien dreigt hij te vereenzamen. Het alleen leven valt hem erg zwaar.

De rol van de context

Naast de directe invloed door de beperking zelf, kan er ook invloed zijn vanuit de omgeving.

De context van de persoon met een beperking kan de seksuele ontwikkeling van de persoon afremmen. Dat gebeurt als er onvoldoende zorg is voor privacy, als er veel controle wordt uitgeoefend en als de rechten van de persoon genegeerd worden.

Enkele voorbeelden:

  • Douchen gebeurt onder toezicht, ook als dat niet echt nodig is.
  • Toiletdeuren staan open om toezicht mogelijk te maken.
  • Er zijn strenge regels over bezoek (verboden op de kamer).

Personen die omwille van hun beperking veel ondersteuning nodig hebben ook in intieme zaken (gewassen worden, naar toilet gaan, ...) lopen het risico dat hun (beperkte) grensgevoel nog verder afneemt.

Dat gebeurt als zij verzorgd worden door steeds wisselende personen en in situaties die onvoldoende privé zijn, bijvoorbeeld in het bijzijn van anderen of met de deur open.

Op die manier leren ze dat het normaal is dat zij halfnaakt zijn in het bijzijn van anderen en dat ze steeds weer - zonder uitleg - door anderen worden aangeraakt. Dit is nefast voor hun grensgevoel. Het weinige dat ze al hebben wordt zeker niet sterker gemaakt.

Het is dus van belang dat de context:

  • zich realiseert wat zij op deze manier met inperken en toezicht echt leren aan de cliënten;
  • inzet op het mogelijk maken van aanvaardbaar seksueel gedrag.

Vanuit het beleid moet nagedacht worden over wat er wél kan.

Hoe kunnen cliënten op een veilige en privé manier seksueel experimenteergedrag stellen als zij dat willen?

Weinig experimenteerruimte

Een laatste vrij universeel gevolg is dat de persoon met een beperking vaak minder experimenteergedrag vertoont.

Dat hangt in belangrijke mate samen met de houding van de omgeving. Als er veel toezicht is en weinig privacy, wordt experimenteren bemoeilijkt.

Maar soms heeft dit ook te maken met gebrek aan kennis. Of met de visie op seksualiteit die de persoon heeft meegekregen thuis, op school of in de voorziening.

Hier kan de context van de persoon een verschil maken.