In de huidige context zijn de meeste groepen divers samengesteld. In elke groep kunnen er leden zijn die niet hetero zijn, een beperking hebben, uit een andere etnische of religieuze achtergrond komen, die niet in een kerngezin opgroeien enz. In sommige groepen vormen ze zelfs de meerderheid. Hoe kan je een dergelijke heterogeen samengestelde groep het best benaderen? Wat is de bruikbaarheid van het Vlaggensysteem bij superdiverse groepen?
De criteria van het Vlaggensysteem geven je houvast om het gesprek aan te gaan over seksueel gedrag.
Let op dat je als begeleider niet jouw blik op seksualiteit poneert als het enige referentiekader. Geef in de begeleiding genoeg ruimte aan mogelijk andere invullingen van seksualiteit.
Het helpt als je organisatie een beleid over seksualiteit heeft uitgewerkt. Dat geeft je als begeleider een kader waarbinnen je handelt en waar je naar kan verwijzen.
De belangrijkste valkuil bij het werken met superdiverse groepen is dat je hun gedrag, hun eventuele weerstanden en mogelijk grensoverschrijdend gedrag gaat toeschrijven aan één aspect van hun identiteit, met name hun “cultuur”.
Dat heet culturaliseren.
Culturaliseren is gedrag verklaren vanuit het deel uitmaken van een bepaalde (sub)cultuur of groep. Negatief of moeilijk te begrijpen gedrag wordt gelinkt aan bijvoorbeeld de etnische achtergrond, de sekse, religie of cultuur.
Dat stuit op weerstand bij de betrokken mensen. Want de identiteit van een persoon bestaat uit vele lagen en is samengesteld uit allerlei deelidentiteiten. Denk aan sekse, etniciteit, taal, sociale klasse, seksuele oriëntatie, religie, ...
Er zijn verschillen tussen mensen en er zijn verschillen in mensen. Afhankelijk van de context en het tijdstip bijvoorbeeld kunnen mensen andere aspecten van hun identiteit tonen.
Kruispuntdenken (of intersectionaliteit) vertrekt vanuit de vaststelling dat identiteit een complex en dynamisch gegeven is. Elk individu in je groep vormt een kruispunt van verschillende deelidentiteiten.
Bij het werken met superdiverse groepen is het belangrijk om dit goed voor ogen te houden.
Tijdens de procesbegeleiding weet ik nog dat de Vlaggensysteem-coach over het culturele gegeven heeft gesproken. Bij de beoordeling van een casus met het Vlaggensysteem wordt er geen rekening gehouden met het culturele gegeven. Ook niet naar de levensbeschouwing van de persoon of de groep (jodendom, christendom, islam en de rest.....). Terwijl als men handelt tegen een overtuiging of geloof, men kan last hebben van schuldgevoelens, verwijten van de omgeving, afwijzing, … Kortom, er zijn nuances nodig vooraleer we dit kunnen gebruiken buiten de ‘westerse gemeenschap'.
Het Sensoa Vlaggensysteem hanteert zes criteria om op een meer objectieve manier af te wegen of gedrag aanvaardbaar is of niet. Die criteria zijn het product van jarenlang veldonderzoek en het bestuderen van diverse bronnen.
Toch kunnen we er niet van uitgaan dat deze 6 criteria voor iedereen even herkenbaar en bindend zijn. Mensen kunnen om allerlei redenen een inschatting maken die hiervan afwijkt.
Hoe kijken jongeren naar de criteria van het Vlaggensysteem? Hun antwoorden tonen een grote diversiteit bij de invulling van de criteria.
Onze maatschappij evolueert en de omgangsregels zijn niet voor iedereen even duidelijk. We moeten rekening houden met diverse interpretaties. Mensen hebben het recht op een eigen interpretatie.
Ook als begeleider hebben we het recht om te twijfelen, te aarzelen, te peinzen, te wankelen, om niet altijd consequent en rechtlijnig en stellig en onwrikbaar te zijn. Maar we hebben ook de verantwoordelijkheid om mensen inzicht te laten krijgen in wat oké seksueel gedrag is en wat niet.
Begeleiders van groepen met veel diversiteit voelen zich vaak onzeker over hoe ze dit moeten aanpakken. Enkele voorbeelden en enkele suggesties zetten je op weg.
In een workshop geeft men aan dat jongeren het mooie criteria vinden, maar het zevende criterium ‘de Koran’ wordt niet meegenomen.
Je kan aan je groep vragen welke criteria ze herkennen die ook in de Koran belangrijk worden gevonden. Vraag hen welke voorwaarden zij zelf stellen voor oké gedrag.
Wanneer is het volgens de Koran wel aanvaardbaar? En zijn de criteria daarbij mogelijk een leidraad?
Verken hoe de jongeren de criteria interpreteren:
Een jongere geeft aan dat ze een relatie aangaat met iemand omdat haar ouders dat belangrijk vinden. Jij kan je als hulpverlener daar moeilijk in inleven. Je maakt toch je eigen keuzes?
Probeer out of the box te denken, niet alleen vanuit je eigen referentiekader.
Stel je de vraag waarom dit meisje hier mee instemt:
We hebben al een aantal meldingen binnengekregen waarbij een meisje het gevoel heeft dat een jongen steeds opnieuw contact zoekt, waarbij het meisje reeds aangaf dat ze dat niet fijn vindt. De jongen blijft toch steeds opnieuw contact zoeken. Naar mijn gevoel speelt hier soms ook de rol van man - vrouw in het wereldbeeld van de jongere.
Hou bij dit voorbeeld ook rekening met andere mogelijke verklaringen.
Misschien gaat het om een jongen die het in het algemeen moeilijk heeft met sociale contacten, of met grenzen. Het kan een uiting zijn van onhandig omgaan met relaties. Belangrijk is jezelf de vraag stellen wat dit gedrag over hem vertelt.
Hou daarbij alle opties open en niet enkel de verklaring vanuit zijn "cultuur".
Binnen die ruimere blijk kan je ook de vraag stellen welke invloed dit manbeeld zou kunnen hebben op het niet kunnen horen van de afwijzing.
Ook voor het meisje kan het zinvol zijn om te kijken hoe ze duidelijk neen kan zeggen zonder het zelfrespect van de jongen geweld aan te doen.
Leg in een gesprek met de jongen uit vanwaar bepaalde regels en afspraken komen, en waarom begrenzing nodig is: “Dit is een plaats waar iedereen zich ok moet voelen, we moeten dus begrenzen als iemand het gevoel heeft dat over de grens wordt gegaan. Dat zouden we ook voor jou doen.”
We hebben ook al een aantal signalen gekregen dat er sprake is van verbaal geweld tegenover holebi-jongeren of dat holebi-jongeren niet gerespecteerd worden (niet naar hen luisteren, weglachen, niet met hen willen samenwerken...). Dit is geen puur seksueel grensoverschrijdend gedrag, maar sluit daar toch wel ergens bij aan denk ik. Ook hier speelt dat referentiekader een rol in.
Mensen hebben verschillende ideeën en maken eigen keuzes. Je hoeft niet akkoord te gaan met de keuzes van een ander of ze na te volgen.
Het kan zijn dat iemand negatieve emoties heeft rond de keuzes van anderen. Maar dat neemt de vrijheid van die andere niet weg.
In dit soort situaties kan reflectie helpen: nadenken over man- en vrouwbeelden, over de correcties en uitsluiting waar mensen die afwijken van de doorsnee norm mee te maken krijgen.
Leg daarbij linken met andere vormen van discriminatie. Zowel bij discussies over het gebruik van het woord ‘neger’, de hetze rond ‘zwarte piet’, het niet oké vinden dat mensen op hetzelfde geslacht kunnen vallen, gaat het erom dat een groot deel van de bevolking duidelijk aangeeft dit niet oké te vinden.
Als de referentiekaders botsen, benoem wat niet universeel is en wat hier geldt als specifieke regel: “Ik merk dat je het niet fijn vindt als mensen op iemand van hetzelfde geslacht verliefd zijn, maar hier maakt dat geen verschil. Iedereen is hier gelijk.”
Houd rekening met verschillende ideeën, maak het leefbaar voor iedereen.
Een minderjarig meisje stemt in met een relatie met een oudere man, omdat zij weet dat zij dan ook onder zijn financiële hoede valt.
Probeer verschillende denkpistes open te houden. Denk na over de mogelijke drijfveren en vertrek vanuit het begrip tonen voor haar keuze. Vervolgens kan je verder doorvragen.
Toon begrip voor de precaire situatie van het meisje. Zo kan het zijn dat deze relatie het meisje echt kan vooruithelpen. “Het is oké dat je een manier zoekt om je eigen positie vooruit te helpen.
Verder kan je haar stimuleren tot nadenken:
Vrijwilligers dansen op een feestje. De meisjes dansen dicht bij elkaar, “schuren” al eens. Voor sommige jongens is dit een teken van “losbandigheid”, waardoor er soms het gevoel is dat die meisjes fysieke aanraking helemaal ok vinden. We merken dat een verschil in referentiekader hier vaak een rol bij speelt.
In dit voorbeeld zie je dat de jongeren het moeilijk vinden om in te schatten wat de grenzen zijn van de ander. Hun onderliggende leernood is de grenzen van een ander te leren herkennen en de wensen van een ander te bevragen.
Het helpt als je duidelijk benoemt wat oké is (‘Ik begrijp dat je wil contact zoeken met meisjes’), maar ook benoemt wat niet oké is (‘Ze gaven je geen toestemming om hen fysiek aan te raken’).
Een belangrijke stap die men vaak vergeet, is het vervangen van het grensoverschrijdend gedrag door aanvaardbaar gedrag. (Hoe kan je bij de ander de check doen om te zien wat die ok vindt?’).
Hoe kan je op een acceptabele manier contact leggen, zodat je kans op succes veel groter wordt?
Deze vragen kunnen alvast helpen om het perspectief van de jongere te verkennen:
Let op voor het verklaren van seksueel grensoverschrijdend gedrag vanuit de “cultuur” van de betrokkenen.
Natuurlijk is het mogelijk dat bepaalde ideeën of overtuigingen vanuit de context van de betrokkene mee aan de basis liggen van het seksueel grensoverschrijdend gedrag. Dat kan bij mensen uit de ‘eigen’ cultuur ook het geval zijn.
Elke cultuur (ook die van ons) zorgt voor risicofactoren én voor beschermende factoren.
De meest werkbare aanpak is om de piste van de “cultuurgebonden” oorzaken te verlaten en net als bij andere jongeren te gaan kijken naar wat het seksueel (grensoverschrijdend) gedrag ons vertelt over de betrokkenen.
Wat zijn hun onderliggende leernoden?
Een incident is een bron van informatie. Wat vertelt het over de betrokkenen? Hoe komt iemand tot dit gedrag?
Onderstaande vragen kunnen richtinggevend zijn:
Het antwoord op bovenstaande vragen geeft invulling aan de leernoden van de betrokken jongeren: wat hebben ze nog niet (genoeg) onder de knie? Wat willen we de jongeren leren?
Deze vragen gelden voor élke persoon die seksueel grensoverschrijdend gedrag stelt, om het even wat hun seksuele oriëntatie, religie of etnische achtergrond is.
We willen hen leren om het grensoverschrijdend gedrag te vervangen door aanvaardbaar gedrag. Het antwoord op bovenstaande vragen geeft een leidraad voor de aanpak.
We leren de betrokkene op een gepaste manier uiting geven aan bijvoorbeeld gevoelens van nieuwsgierigheid, verlangen, opwinding. Daarbij vormt het Vlaggensysteem een leidraad. Welke aspecten van het gedrag zijn wel positief? Welke niet en waarom?