Agressief gedrag kan gericht zijn op:

  • niets of niemand: bijvoorbeeld in het luchtledige schelden, wild rond zich heen schoppen zonder iets te raken, …;
  • de omgeving/objecten: bijvoorbeeld schoppen naar objecten, spullen beschadigen of vernielen, …;
  • het gedrag, de werkwijze, bejegening, beslissingen van iemand anders of van de organisatie;
  • relaties: bijvoorbeeld roddelen, uitsluiten, …;
  • de competenties, overtuigingen of waarden van een persoon;
  • persoonlijke kenmerken, de identiteit of het fysieke lichaam van: zichzelf (bijvoorbeeld zelfverwonding of zelfdoding) of andere mensen of dieren.

Hoe meer persoonsgericht het agressieve gedrag is, hoe ernstiger je het gedrag kan inschatten.