Decreet leerlingenbegeleiding

Elke school moet vanaf 1 september 2018 verplicht een geïntegreerd beleid op leerlingenbegeleiding ontwikkelen, implementeren en evalueren.

Dit beleid omvat 4 begeleidingsdomeinen: de onderwijsloopbaan, leren en studeren, psychisch en sociaal functioneren en preventieve gezondheidszorg.

Zeker binnen deze twee laatste domeinen situeert zich het beleid grensoverschrijdend gedrag.

Door het nieuwe decreet moet elke school iemand aanstellen die verantwoordelijk is voor leerlingenbegeleiding. Welke invulling die taak heeft, is aan de scholen zelf om te bepalen.

Het CLB is een belangrijke partner in het opstellen van een beleid grensoverschrijdend gedrag en integriteit, zeker gezien hun draaischrijffunctie naar schoolexterne partners.

Ook binnen hun signaalfunctie kunnen CLB’s signalen opvangen rond integriteit en deze doorgeven aan de school.

Grensoverschrijdend gedrag binnen het zorgcontinuüm

Het uitgangspunt van het zorgcontinuüm is dat elke school een visie op zorg moet uitbouwen en van hieruit haar beleid moet vormgeven. Het zorgcontinuüm beschrijft hoe het zorgbeleid op school kan uitgebouwd worden.

Het bestaat uit vier fasen: brede basiszorg, verhoogde zorg, uitbreiding van zorg en de overstap naar school op maat.

Binnen fase 0 garandeert de school brede basiszorg, waarbij een school maatregelen neemt om de ontwikkeling van alle leerlingen op deze domeinen te garanderen, door leerlingen op te volgen, een goed leef- en leeromgeving aan te bieden, risicofactoren te analyseren, etc.

Fase 0 is de brede basiszorg die iedere leerkracht biedt aan alle leerlingen om met kwaliteitsonderwijs optimale ontwikkelingskansen na te streven.

Voor integriteitsbeleid kan dit bijvoorbeeld betekenen:

  • Er is een leerlijn relaties en seksualiteit.
  • De leerkrachten kennen het Sensoa Vlaggensysteem en kunnen het toepassen.
  • De leerkrachten weten hoe te reageren op agressie en pesten.

Soms volstaat een brede basiszorg niet.

In fase 1 biedt de klasleerkracht verhoogde zorg, ondersteund door het zorgteam. Extra ondersteuningskansen worden opgenomen in het leerlingendossier. In deze fase kan je een zorgoverleg organiseren, eventueel met ondersteuning van het CLB.

Bijvoorbeeld:

  • Een leerling krijgt extra trainingen om met boosheid en frustraties om te gaan.
  • Er is tijdelijk toezicht om terug te komen tot een veilige situatie.

Merk je dat de huidige begeleiding van de leerling dreigt vast te lopen? Dan is er nood aan bijkomende inzichten in de onderwijssituatie. Het CLB-team kan de school hier bij ondersteunen. We spreken dan van een uitbreiding van de zorg (fase 2).

Bijvoorbeeld:

  • Een handelingsgericht diagnostisch traject: Het CLB maakt een gedragsanalyse met de betrokken leerling, ouders en opvoedingsverantwoordelijke over het grensoverschrijdend gedrag, en stippelt een traject uit.
  • Het CLB organiseert intervisies over het grensoverschrijdend gedrag van een leerling of enkele leerlingen.
  • Er is een veiligheidsplan na een situatie van seksueel grensoverschrijdend gedrag.
  • Het CLB geeft een vorming over seksueel grensoverschrijdend gedrag aan het lerarenteam (consultatieve leerlingenbegeleiding).

Referentiekader onderwijskwaliteit

Het (R)OK zet verwachtingen voor kwaliteitsvol onderwijs uit. Het gaat om verwachtingen waar de verschillene onderwijsactoren het over eens zijn. Ze weerspiegelen de beleidskracht van de Vlaamse scholen en waarderen de professionele schoolteams.

Het referentiekader biedt houvast en respecteert de autonomie van iedere school. Het geldt voor alle onderwijsniveaus en –vormen, met uitzondering van het hoger onderwijs. Het is ook toepasbaar binnen verschillende pedagogische projecten.

Alle kwaliteitsverwachtingen zijn aan elkaar verbonden. Het beleid grensoverschrijdend gedrag op Grenswijs is aan verschillende kwaliteitsverwachtingen gelinkt. Zo werk je aan kwaliteitsvol onderwijs.

Link met de eindtermen

Binnen de hervorming van de eindtermen liggen tal van nieuwe kansen om grensoverschrijdend gedrag aan te pakken. Je vindt een overzicht van de eindtermen over relationele en seksuele vorming op Sensoa.be. We halen ze hier kort aan.

Kleuterschool

In de kleuterschool zijn vooral de ontwikkelingsdoelen binnen het leergebied ‘Mens en maatschappij’ relevant voor seksuele opvoeding. Maar ook in de leergebieden ‘Lichamelijke opvoeding’ en ‘wetenschap en techniek’ vind je aanknopingspunten.

Lager onderwijs

In het lager onderwijs zijn vooral de leergebieden ‘sociale vaardigheden’ en ‘mens en maatschappij’ relevant voor seksuele opvoeding.

Maar ook in volgende leergebieden vind je relevante doelstellingen:

  • Lichamelijke opvoeding
  • Wetenschappen en techniek
  • ICT-vaardigheden

Secundair onderwijs

In het secundair onderwijs vind je de doelen rond relationele en seksuele gezondheid onder sleutelcompetentie 1: lichamelijke en geestelijke gezondheid.

In de drie graden vind je daar heel wat aanknopingspunten voor een les over seksuele integriteit.

Er zijn ook linken mogelijk met andere sleutelcompetenties.

  • SC4: digitale competenties. Hierbij is er aandacht voor hoe je op een gepaste manier met elkaar omgaat, wat je best niet deelt online, hoe je de controle houdt over wat je deelt, kritisch kijken naar de lichamen in de media, …
  • SC5: sociaal-relationele competenties. Dit zijn algemene vaardigheden de je leerlingen automatisch oefenen als je een les relationele en seksuele vorming geeft.
  • SC7: burgerschap. Hierbij kan je seksuele gezondheid als insteek gebruiken om te spreken over mensenrechten, duurzaam samenleven, gelaagde identiteit, discriminatie, meerderheids- en. Minderheidsgroepen.

Doe de check: herken jij je deze noden?

  • Directies weten hoe ze hun leerkrachten kunnen ondersteunen.
  • Directies hebben een mogelijkheid tot contact en ondersteuning.
  • Directies zien het als hun verantwoordelijkheid om een beleid te ontwikkelen.
  • Directies beseffen dat relationele en seksuele ontwikkeling al op jonge leeftijd aandacht verdient en doorheen de hele schoolcarrière loopt.
  • Directies willen in de school draagvlak creëren om relationele en seksuele vorming te geven.
  • Directies weten dat ons aanbod wetenschappelijk onderbouwd is.
  • Directies beseffen dat goede relationele en seksuele vorming tijd vraagt.
  • Directies weten hoe ze om kunnen gaan met negatieve reacties van leerlingen en ouders op relationele en seksuele vorming.
  • Directies hebben duidelijkheid rond de rol van de leerkracht, directie en ouders.
  • Directies plannen relationele en seksuele vorming in hun beleid/curriculum.
  • Directies leiden leerkrachten toe naar kennis en ondersteuning over het omgaan met hulpvragen van leerlingen.
  • Directies hebben meer vaardigheden om een goed beleid op te stellen en uit te voeren.
  • Directies zijn op de hoogte van het materiaal, kunnen het een keer inkijken, vinden het goed en verspreiden het naar hun leraren.

Doe de check: voldoet jouw beleidsplan aan de noden van leerkrachten?

  • Leerkrachten voelen zich ondersteund door hun directie.
  • Er is voldoende expertise binnen de school.
  • Leerkrachten krijgen de kans om zich bij te scholen.
  • Leerkrachten zien het als hun verantwoordelijkheid om relationele en seksuele vorming te geven.
  • Leerkrachten hebben het besef dat de relationele en seksuele ontwikkeling al op jonge leeftijd aandacht verdient en doorheen de schoolcarrière loopt.
  • Er is op de school draagvlak om relationele en seksuele vorming te geven.
  • Leerkrachten weten dat het aanbod van Sensoa wetenschappelijk onderbouwd is.
  • Leerkrachten weten hoe ze om kunnen gaan met negatieve reacties van leerlingen en ouders op relationele en seksuele vorming.
  • Leerkrachten hebben duidelijkheid rond de rol van de leerkracht, directie en ouders.
  • Leerkrachten plannen relationele en seksuele vorming in in hun lessen.
  • Leerkrachten vinden kennis en ondersteuning over het omgaan met hulpvragen van leerlingen.

Meer weten?