Ervaar wat er in je lichaam gebeurt als iemand je grens overschrijdt en welke houding wel of niet helpt om je grens te stellen. Oefen hoe je stem, lichaamstaal en gelaatsuitdrukking inzet om jouw grens duidelijk te maken.
A loopt naar B. B zegt: ‘Stop!’ als hij vindt dat A voldoende genaderd is. A stopt.
Geef als begeleider niet meer uitleg, ook niet als iemand erom vraagt.
Bekijk hoe iedereen staat. Vraag aan de B’s of zijn A voor hem goed staat.
Zo niet, dan mag hij A nog wat verder weg zetten of dichterbij laten komen.
Dan doen de A’s op jouw teken nog één extra stap in de ruimte van B.
Laat B even ontdekken hoe dat voelt en stuur A dan snel weer terug.
Draai de rollen om.
Geef uitleg over verschillende afstanden.
In het algemeen gelden de volgende afstanden:
Let op: er zijn persoonlijke en culturele verschillen!
Leg ook uit wat een fysiek ‘veilige’ ruimte is. In principe zijn dat twee armlengtes.
Vraag wat de deelnemers voelden toen de ander te dichtbij kwam (kriebel in maag, adem hoog, enzovoort).
Deze veranderingen zijn dus een signaal dat je lichaam geeft als iemand in je ruimte komt, zowel fysiek als psychisch, zowel letterlijk als figuurlijk.
Soms zijn er deelnemers die de ander abnormaal dichtbij laten komen en daarbij zeggen dat ze er geen probleem mee hebben. Aanvaard dit.
Het kan inderdaad zijn dat hij de grenzen echt niet voelt.
Deze oefening kan confronterend zijn.
Je vraagt namelijk dat de deelnemers hun emoties en kwetsbare kant voelen en tonen. Misschien hebben ze wel een vervelende ervaring.
Bied daarom altijd de mogelijkheid om even uit de oefening te stappen. Als de oefening te zwaar wordt, zet ze stop en doe even een andere oefening.
Bron: Werkvormen. Ten behoeve van een weerbaarheidstraining, transact 2006.