Op deze pagina vind je handvatten om met een bewoner een gesprek over seksueel grensoverschrijdend gedrag te voeren.

Voorbereiding

Bepaal op voorhand met collega’s wie wanneer met welke betrokkenen (plegers, slachtoffers, getuigen) gaat spreken. Overloop de stappen en formuleer voor jezelf een aantal vragen en onderwerpen te formuleren.

In gesprek gaan over een situatie (na het incident) is niet hetzelfde als reageren op het gedrag tijdens het incident.

Stappen in het gesprek

Mogelijke stappen die je als begeleider kan doorlopen in een gesprek over seksueel grensoverschrijdend gedrag zijn:

Stap 1: start het gesprek

Het gesprek open je door duidelijk te benoemen waarom je met de betrokkene wil praten. Benoem welke informatie jij al kreeg van collega’s.

Leg vervolgens uit dat het jouw rol is als begeleider om naar de betrokkene te luisteren, te bekijken wat er nu moet gebeuren, maar dat jij niet gaat onderzoeken wat waar of niet waar is.

Indien nodig kan je nog eens extra jouw beroepsgeheim uitleggen. De kans is groot dat je wat de betrokkene vertelt zal briefen aan je collega’s.

Stap 2: stimuleer de bewoner om zelf te vertellen

Praten over seksueel grensoverschrijdend gedrag is niet voor iedereen even gemakkelijk. Je doet er goed aan mogelijke drempels te benoemen en na te gaan hoe je het comfort van je gesprekspartner kan vergroten.

Vraag wat er gebeurd is en probeer het verhaal zo concreet mogelijk te maken. Indien nodig stel je samen met de bewoner een tijdslijn op.

Vraag zeker ook hoe de bewoner zich voelde bij wat gebeurde en hoe de bewoner denkt dat andere betrokkenen zich voelden. Stel zoveel mogelijk open vragen. Op basis van de gegeven antwoorden kan je je vragen concreter maken.

Probeer te peilen of er nog gevaar dreigt in de toekomst. Bevraag of de bewoner zich zorgen maakt dat het gedrag zich kan herhalen.

Om in te schatten of er seksueel grensoverschrijdend gedrag plaatsvond kan je de zes criteria van het Vlaggensysteem bevragen:

Toestemming

  • “Hadden de betrokkenen een goed gevoel?“
  • “Vond iedereen het leuk? Vond jij het leuk? Vond de andere het leuk?“
  • “Hoe wist je dat? Heb je gevraagd of het goed was? Werd er jou gevraagd of je het goed vond?”

Vrijwilligheid

  • “Heb je de ander bang gemaakt/heeft de ander jou bang gemaakt?”
  • “Wat zou er gebeuren als je weigerde? Had je het gevoel te kunnen weigeren?”
  • “Heb je aangedrongen/heeft de ander aangedrongen?”
  • “Heb je een beloning beloofd of gekregen?”

Gelijkwaardigheid

  • “Was één van jullie de baas?"
  • “Waren jullie gelijk? Hadden jullie alle twee evenveel te zeggen in deze situatie?”
  • “Wie nam het initiatief? Wie is er begonnen? Wie heeft voorgesteld dit te doen?”
  • “Heb je het gevoel dat je tegen de ander op kon? Voelde je je even sterk?”
  • “Begreep je wat de ander bedoelde? Dachten jullie er gelijkaardig over?”

Passend voor ontwikkeling (indien minderjarige betrokken)

  • “Bij welke leeftijd past dit gedrag? Heb je anderen dit al zien doen?”
  • “Is dit iets waar je vaak mee bezig bent / vaak doet / aan denkt?”
  • “Hoe voel je je hierbij?”
  • “Weet je welk gedrag bij welke leeftijd hoort?”
  • “Zijn er risico’s/gevaren verbonden aan dit gedrag? Hoe kan je die risico’s verkleinen?”
  • “Is er iets dat je nog graag zou willen vragen of weten?”

Gepast voor context

  • “Was de plaats waar je je bevond oké voor het gedrag?”
  • “Was er voldoende veiligheid? Kon je gestoord worden tijdens dit gedrag op deze plaats? Konden anderen gestoord worden?”
  • “Mag dit gedrag in elke context? Waar mag het wel, waar mag het niet?”
  • “Ken je de regels over wat wel en niet mag in deze context en of andere contexten?”

Impact

  • “Hoe voel je je hierbij?” Zijn je gevoelens positief of negatief? Ben je tevreden, voel je je goed? Voel je schaamte, spijt, schuld, verdriet?”
  • “Heb je pijn ervaren?”
  • “Heb je een idee wat de gevolgen zouden kunnen zijn?”
  • “Ben je gerust of ongerust over de gevolgen?”
  • “Heb je het gevoel dat je de gevolgen zelf kan bepalen?”
  • “Denk je dat je om kan met de gevolgen?”

Benoem hierbij ook wat oké was aan het gedrag en wat niet.

Bijvoorbeeld:

  • “Het is oké dat je toestemming vroeg / het is niet oké dat je geen toestemming hebt gevraagd.”
  • “Het is oké dat je niet aangedrongen hebt / het is niet oké dat je een beloning aannam.”
  • “Het is oké omdat jullie gelijkwaardig zijn / het is niet oké omdat jij groter en ouder bent.”
  • “Het is oké omdat je volwassen bent / het is niet oké omdat je als volwassenen moet weten dat dit gedrag negatieve gevolgen heeft voor de ander.
  • “Het is oké omdat je hier geen negatieve gevolgen van kan ondervinden / het is niet oké omdat dit kan leiden tot verschillende negatieve gevolgen.”

Stap 3: vat samen

Vat de input die je uit de vorige stap kreeg samen. Zo is het duidelijk voor beide partijen dat de informatie goed begrepen is.

Je hebt nu meer informatie gekregen over de situatie en je kan nu benoemen wat oké is en waarom en wat niet oké is en waarom. Hiervoor kan je opnieuw de criteria van het Vlaggensysteem gebruiken.

  • “Ik hoor dat je vooral…”
  • “Ik merk dat je”
  • “Als ik je goed begrepen heb, maak je je zorgen over … en … Klopt dit?”
  • “En je hoopt dat … je verwacht dat… Klopt dat?”
  • “Wat mag ik hierover opnemen met de ander?”
  • "Ik merk dat je het moeilijk hebt met... Klopt dat?"

Stap 4: formuleer een aanbod

Bevraag wat de bewoner zelf denkt nodig te hebben om zich beter te voelen of in de toekomst beter om te gaan met gelijkaardige situaties.

Benoem wat de mogelijke vervolgbegeleiding kan zijn voor de bewoner.

Heel wat bewoners zijn al geholpen met een volgend gesprek, indien dit wordt gewenst, spreek dan goed af wanneer en met wie dit volgend gesprek gevoerd wordt.

Met sommige bewoners kan je binnen het centrum aan de slag, bijvoorbeeld door in enkele sessies psycho-educatie te werken rond de leernoden.

Voor andere bewoners zal het aangewezen zijn door te verwijzen naar externe hulp onder de vorm van het ruimere sociaal netwerk of professionele hulpverlening. Maak daarom een wegwijzer op maat van jouw centrum.