Wanneer een situatie van seksueel grensoverschrijdend gedrag zich voordoet ga je als begeleider kort na het incident in gesprek met de verschillende betrokkenen om de situatie in kaart te brengen en de vervolgbegeleiding te bepalen.
Op deze pagina vind je handvatten om met een bewoner een gesprek over seksueel grensoverschrijdend gedrag te voeren.
Bepaal op voorhand met collega’s wie wanneer met welke betrokkenen (plegers, slachtoffers, getuigen) gaat spreken. Overloop de stappen en formuleer voor jezelf een aantal vragen en onderwerpen te formuleren.
In gesprek gaan over een situatie (na het incident) is niet hetzelfde als reageren op het gedrag tijdens het incident.
Mogelijke stappen die je als begeleider kan doorlopen in een gesprek over seksueel grensoverschrijdend gedrag zijn:
Het gesprek open je door duidelijk te benoemen waarom je met de betrokkene wil praten. Benoem welke informatie jij al kreeg van collega’s.
Leg vervolgens uit dat het jouw rol is als begeleider om naar de betrokkene te luisteren, te bekijken wat er nu moet gebeuren, maar dat jij niet gaat onderzoeken wat waar of niet waar is.
Indien nodig kan je nog eens extra jouw beroepsgeheim uitleggen. De kans is groot dat je wat de betrokkene vertelt zal briefen aan je collega’s.
Praten over seksueel grensoverschrijdend gedrag is niet voor iedereen even gemakkelijk. Je doet er goed aan mogelijke drempels te benoemen en na te gaan hoe je het comfort van je gesprekspartner kan vergroten.
Vraag wat er gebeurd is en probeer het verhaal zo concreet mogelijk te maken. Indien nodig stel je samen met de bewoner een tijdslijn op.
Vraag zeker ook hoe de bewoner zich voelde bij wat gebeurde en hoe de bewoner denkt dat andere betrokkenen zich voelden. Stel zoveel mogelijk open vragen. Op basis van de gegeven antwoorden kan je je vragen concreter maken.
Probeer te peilen of er nog gevaar dreigt in de toekomst. Bevraag of de bewoner zich zorgen maakt dat het gedrag zich kan herhalen.
Om in te schatten of er seksueel grensoverschrijdend gedrag plaatsvond kan je de zes criteria van het Vlaggensysteem bevragen:
Benoem hierbij ook wat oké was aan het gedrag en wat niet.
Bijvoorbeeld:
Vat de input die je uit de vorige stap kreeg samen. Zo is het duidelijk voor beide partijen dat de informatie goed begrepen is.
Je hebt nu meer informatie gekregen over de situatie en je kan nu benoemen wat oké is en waarom en wat niet oké is en waarom. Hiervoor kan je opnieuw de criteria van het Vlaggensysteem gebruiken.
Bevraag wat de bewoner zelf denkt nodig te hebben om zich beter te voelen of in de toekomst beter om te gaan met gelijkaardige situaties.
Benoem wat de mogelijke vervolgbegeleiding kan zijn voor de bewoner.
Heel wat bewoners zijn al geholpen met een volgend gesprek, indien dit wordt gewenst, spreek dan goed af wanneer en met wie dit volgend gesprek gevoerd wordt.
Met sommige bewoners kan je binnen het centrum aan de slag, bijvoorbeeld door in enkele sessies psycho-educatie te werken rond de leernoden.
Voor andere bewoners zal het aangewezen zijn door te verwijzen naar externe hulp onder de vorm van het ruimere sociaal netwerk of professionele hulpverlening. Maak daarom een wegwijzer op maat van jouw centrum.